-
1 saldieren
saldieren2 betalen, vereffenen -
2 abrechnen
abrechnenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
3 sperren
sperrenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 eine Straße sperren • een straat, weg afsluiten, afzettenjemandem den Weg sperren • iemand de weg versperrengesperrt! • verkeer gestremd!jemandem das Konto sperren • iemands rekening blokkeren1 zich verzetten ⇒ tegenspartelen, tegenstribbelen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский